'Mevrouw L. is nog steeds bij ons', vertelt de verpleegkundige. Er klinkt verbazing in haar stem door. En daar ben ik dan weer verbaasd over. Een paar dagen geleden was ik nog bij haar en hebben we wat gebabbeld over de smaak van het eten, het wennen aan de hospice. Ik ga maar eens bij haar kijken. Al van buiten de kamer hoor ik haar ademhaling -heel regelmatig- maar ik hoor ook dat het haar moeite kost. Mevrouw ligt in bed met haar ogen dicht en ik ga stilletjes bij haar zitten. Ze wordt niet wakker. Het is stil, alleen de cadans van haar ademhaling is hoorbaar. Ik zit een tijdje en zak langzaam in de rust. Ik herinner me van een paar dagen geleden dat mevrouw niet van de stilte hield. De radio aan op de achtergrond vond ze fijn. Ook had ik het gevoel dat ze het fijn vond als ik geregeld bij haar binnenwipte en haar 'in de gaten' hield. En ze had het warm, mijn koude handen vond ze heerlijk.
Veel herinneringen heb ik niet aan deze vrouw, maar ze komen wel allemaal naar boven terwijl ik naast haar zit. Ik vind het fijn om bij haar te zitten. Omdat ze zelf geen contact meer zoekt, weet ik niet wat ze hoort en ziet en voelt. Ik vermoed dat ze het fijn dat ik bij haar blijf. Heel subtiel verandert haar ademhaling, de cadans gaat eruit. Ook maakt ze meer geluid. Ik zou het als kreunen kunnen interpreteren, maar is het dat? Misschien is het alleen maar een geluidje. Dan merk ik dat ik bezig ben met de plek waar ik het beste kan zitten.
Is dat vlakbij mevrouw? Of voelt het beter haar wat meer ruimte te geven? Ik ga op de bank zitten. Hoe lang zou het duren voor er geen ademhaling meer komt? Haar dochter zou komen, hopelijk op tijd. Of zou mevrouw willen gaan als ze alleen is? Hou ik haar tegen? Of juist niet? Veel vragen. Ik kan ze laten opkomen en weer laten gaan. Ik weet het niet wat goed is, ik kan alleen maar voelen en kijken wat ik blijkbaar doe. Als het bijna elf uur is, het einde van mijn dienst, komt haar dochter binnen samen met haar man. Ik ben blij dat ze er is en sta op om hen beiden alle ruimte te geven om ook zo lekker bij haar moeder te zitten. Dan kijk ik naar de dochter en zie haar gezicht vertrekken. 'Wat akelig' zegt ze. Wat jammer, denk ik. En ik denk na over wat ik kan doen of kan zeggen om de dochter toch zo rustig en open mogelijk bij haar moeder te laten zijn.
Ik stamel nog wat dingen die eigenlijk beter niet gestameld hadden moeten worden en ga dan naar de huiskamer. Mijn dienst zit erop, ik draag mijn ervaringen over. Dan moet ik het loslaten en vertrouwen dat het goed komt, hoe dat goed er ook uitziet. En ik besef dat dat precies is wat mevrouw en haar dochter, ieder op eigen wijze ook te doen staat. Een paar uur later overlijdt mevrouw in het bijzijn van haar dochter en schoonzoon.'